door Schaafsma Taco | 2 feb, 2018 | Column
Kosten beschermingsbewind uit de bijzondere bijstand.
Aanleiding voor dit opiniestuk is een artikel van Schulinck
Een kennis van mij heeft hoogtevrees, ik niet. Het allerdomste dat ik zou kunnen doen is tegen hem zeggen: ” Je hoeft niet bang te zijn”. Daarmee is het probleem namelijk niet minder erg geworden en zeker niet opgelost.
De oplopende kosten bijzondere bijstand voor beschermingsbewind zijn een probleem. Iedereen die zegt dat het geen probleem is, doet hetzelfde als tegen iemand met hoogtevrees zeggen dat hij niet bang hoeft te zijn.
Er is dus een probleem. Een probleem dat niet opgelost kan worden is geen probleem, maar een feit. Dit probleem kan echter opgelost worden. De financiering van beschermingsbewind moet namelijk niet vanuit de bijzondere bijstand, maar anders geregeld worden.
Hoe dan?
Toen de WSNP werd ingevoerd vroeg de wetgever zich af wie de bewindvoerder WSNP moest betalen. Eén ding was duidelijk, de saniet kon dit niet betalen. Dus werd gekozen voor betaling van het salaris van de WSNP bewindvoerder door de schuldeisers en door de Raad voor Rechtsbijstand (RvR).
In tegenstelling tot de WSNP is beschermingsbewind oorspronkelijk bedoeld voor mensen met veel vermogen. Uitgangspunt was dan ook logischerwijs dat de kosten van de bewindvoerder door de rechthebbende zelf werden betaald. (5% van de opbrengst van het onder bewind gestelde vermogen. Artikel 1:447 lid 1 BW van voor de wetswijziging van 2014) Toen steeds meer mensen met weinig, of zelfs negatief vermogen een beroep gingen doen op beschermingsbewind was niemand bereid deze taak op zich te nemen. Er was immers geen geld voor het salaris van de bewindvoerder. Totdat de Hoge Raad (15 januari 1988, nr 7269) bepaalde dat kon worden afgeweken van de 5%-regel. Toen in 2001 de CRvB bepaalde dat voor de kosten van beschermingsbewind bijzondere bijstand moest worden verstrekt als men onvoldoende draagkracht of vermogen had, nam de professionele bewindvoering een grote vlucht. (ECLI:NL:CRVB:2001:AD3836)
Toen in 2014 de wetgever besloot om verkwisting en problematische schulden, naast een geestelijke- of lichamelijke toestand ook een grond voor beschermingsbewind te maken, had men zich (net als bij de invoering van de WSNP) moeten afvragen: “Wie betaalt dan die bewindvoerder?”. Eén ding is immers zeker. De rechthebbende heeft schulden en kan de bewindvoerder niet zelf betalen.
Helaas heeft de wetgever wel verkwisting een grond voor beschermingsbewind gemaakt, maar de financiering van het bewind voor deze groep niet anders geregeld. Zie hier de oorzaak van het probleem dat is ontstaan voor gemeenten.
De oplossing
De oplossing is natuurlijk eenvoudig. Net als bij de WSNP gaan we uit van het principe dat iemand met schulden zelf de bewindvoerder niet kan betalen. Dit zal dus door de schuldeisers en/of de belastingbetaler (RvR?) moeten worden gedaan. Liefst met een landelijke regeling die voor alle rechthebbenden en alle (professionele) bewindvoerders gelijk is. Laat het toeval nu willen dat de RvR al een dergelijk systeem heeft dat werkt, voor zowel de bewindvoerders WSNP, als voor bijvoorbeeld de gefinancierde rechtsbijstand?
Waarom is dit probleem nog niet opgelost?
Als bewindvoerder vind ik het vaak lastig dat mijn klanten niet in actie komen, ondanks dat ik hen er op wijs hoe belangrijk het is dat zij actie ondernemen. Frustrerend is dat.
Ik heb geleerd dat men pas in actie komt als het echt niet anders kan. Zolang gemeenten bijzondere bijstand verstrekken zijn de hardwerkende bewindvoerders in Nederland helaas niet in beweging te krijgen. Het spijt mij vreselijk om te moeten zeggen dat de branche- en beroepsverenigingen (8 in totaal) sterk verdeeld en intern gericht zijn. Dat moeten zij zich aantrekken.
Volledig gesubsidieerde projecten om de samenwerking tussen gemeenten en bewindvoerders te bevorderen zijn totaal mislukt. Oorzaak: “Er staat een pot met geld tussen ons in”.
We moeten samen optrekken als bewindvoerder en gemeenten om de financiering van beschermingsbewind uit de bijzondere bijstand te krijgen. Lobbyen richting ministerie van J&V dus.
Terug naar Schulinck
Wat stoort mij nu aan het artikel van Schulinck.
Al eerder in mijn carrière lag ik overhoop met de firma Schulinck die stelt een “handboek” te zijn. Mijn interpretatie van een handboek is dat het praktisch gericht moet zijn. Schulinck was van mening dat een bewindvoerder geen bijstandsuitkering voor zijn klant kon aanvragen, omdat hij hiertoe niet bevoegd was.(zie onder publicaties op deze website) Helaas was er een wetswijziging voor nodig om Schulinck toe te laten geven dat zij het toch wel verkeerd hadden begrepen.
Voor alle duidelijkheid. Honderden onterechte bezwaar- en beroepsprocedures van uw en mijn belastinggeld zijn gevoerd omdat Schulinck onwetende beleidsmedewerkers van talloze gemeenten in haar ‘handboek’ wijs maakte dat een bewindvoerder helemaal geen uitkering mocht aanvragen voor de rechthebbende. Tot de wetgever in 2014 expliciet in de wet op nam dat de bewindvoerder “alles mag doen wat aan een goed bewind bijdraagt” (artikel 1:441 lid 1 BW). Pas toen gaf Schulinck toe dat zij het helaas toch verkeerd had begrepen. Inmiddels begrijpt ook Schulinck dat een bewindvoerder een uitkering mag aanvragen zonder machtiging van de rechthebbende.
Schulinck gaat in haar artikel over bijzondere bijstand en beschermingsbewind uit van een geheel foutieve aanname, namelijk dat de kantonrechter de tarieven vaststelt en daarmee de noodzaak van deze kosten vast staat. Dit klopt echter niet en daarmee zakt het fundament van het hele betoog van Schulinck over de noodzaak in elkaar. De kantonrechter stelt slechts vast of de bewindvoerder door het Landelijk kwaliteitsbureau in Den Bosch is goedgekeurd en de in de Ministeriele regeling vastgestelde (maximum) tarieven van toepassing zijn. Niet meer en niet minder. Dit zijn maximum tarieven en geen absoluut vastgestelde tarieven. Het staat de bewindvoerder immers vrij om minder in rekening te brengen.
Het artikel van Schulinck staat vol onjuiste aannames, waaruit onjuiste conclusies getrokken worden. Maar misschien wil Schulinck wel stroop smeren om de mond van een grote doelgroep waar ze geld aan kunnen verdienen?
Mijn advies: Schulinck blijf bij je leest.
door Schaafsma Taco | 7 sep, 2017 | Column
Procederen tijdens het bewind is een terugkerend onderwerp in de cursussen en trainingen die ik door het land heen verzorg. Of het nu tegen jou als bewindvoerder of namens jou als bewindvoerder is, procederen tijdens het bewind blijft altijd iets waar je bij na moet denken.
Veel bewindvoerders zijn ten onrechte terughoudend om te procederen en vragen zich af wie de kosten van een dergelijke procedure zal moeten dragen. Deze angst is vaak ongegrond. Je procedeert immers ‘in hoedanigheid van bewindvoerder’ en niet als jezelf. De kosten zijn dan voor de onderbewindgestelde en worden in veel gevallen betaald vanuit de Raad van Rechtsbijstand (RvR) in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand. De zogenaamde “toevoeging”.
Naast procederen als bewindvoerder namens de onderbewindgestelde, komt het ook regelmatig voor dat jij als bewindvoerder wordt gedagvaard. Uiteraard geldt ook hier ‘in hoedanigheid van bewindvoerder’. Eigenlijk wordt de rechthebbende dus gedagvaard en niet jij als bewindvoerder. Dit alles op grond van artikel 1:441 lid 1 BW waarin staat: “Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in- en buiten rechte.”
Maar wat nu als de onderbewindgestelde zelf naar een advocaat loopt en tegen de bewindvoerder gaat procederen? Mag dat zomaar? Niet altijd.
Voor een advocaat uit Groningen was dit niet helemaal duidelijk en hij zag dan ook zijn kans schoon toen een terminale, verslaafde klant zich bij hem meldde, omdat ik als bewindvoerder geweigerd had het volledige aanwezige saldo op de beheerrekening ineens aan de klant uit te betalen.
Handelingsonbevoegd maakt tevens procesonbevoegd
De advocaat in kwestie startte zonder mijn toestemming (of van de kantonrechter) een kort geding tegen mij. Hij kreeg het deksel op zijn neus en was niet ontvankelijk. Hij werd daarnaast persoonlijk veroordeeld in de kosten (een zogenaamd: “ eigen beursje”). Met dit kort geding heeft de advocaat een procedure gevoerd waarvan bij voorbaat vast stond dat deze nutteloos was.
Voor mij was de kous af, maar tot mijn grote verbazing ontving ik van dezelfde advocaat een factuur voor een eigen bijdrage voor de gevoerde procedure! Nu bleek dat RvR de factuur van deze advocaat gewoon had voldaan, ondanks dat de voorzieningenrechter in haar vonnis juist stelde dat er geen rechtsgrond bestond voor de advocaat om een procedure te voeren. De RvR hanteert een systeem van ‘High trust’ waarbij ingediende toevoegingsverzoeken in beginsel altijd worden toegewezen en slechts steekproefsgewijs worden getoetst. Met mijn boerenverstand zou ik zeggen: ‘geen rechtsgrond, geen overeenkomst, geen factuur en zeker geen betaling!’
Als ik als bewindvoerder kosten in rekening breng waarvoor geen rechtsgrond bestaat, word ik direct op mijn vingers getikt door de accountant die de audit uitvoert voor het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM. In de advocatuur kan dit blijkbaar allemaal wel.
Nadat ik de advocaat gevraagd had de nota te crediteren, dreigde deze direct met incassoprocedures. Hij had blijkbaar haast. De klant was immers terminaal.
Daarop besloot ik een klacht in te dienen bij de deken van de Orde van Advocaten.
Na hoor en wederhoor werd de zaak aan de Raad van Discipline (RvD) voorgelegd.
In eerst aanleg heeft de Raad van Discipline de advocaat veroordeeld (ECLI:NL:TADRARL:2017:97). Deze ging echter in hoger beroep bij het Hof van Discipline. Op 28 augustus jl. is de uitspraak van de RvD door het Hof bekrachtigd. (Lees hier de volledige uitspraak van het Hof van Discipline)
Heeft een advocaat altijd toestemming nodig om op te mogen treden namens de onderbewindgestelde? Niet altijd, maar wel als het de onderbewindstaande goederen betreft. In dat geval is de rechthebbende namelijk procesonbevoegd. De bewindvoerder is in zijn hoedanigheid van bewindvoerder de formele procespartij. (Zie ook ECLI:NL:HR:2014:525)
Vrije advocaatkeuze
Nu hoor ik sommigen al denken: ‘maar er is toch het recht van vrije advocaatkeuze?’
Dat klopt, maar als het een onderbewindgestelde persoon betreft moet onderscheid gemaakt worden tussen procedures die de onder bewind gestelde goederen betreffen, of andere procedures.
Een klant die naar een advocaat gaat voor rechtsbijstand omdat hij van zijn bewindvoerder af wil wegens een verstoorde relatie of omdat zijn bewindvoerder onaardig is, heeft hiervoor geen toestemming nodig. Gaat het echter om een situatie waarbij de onderbewindgestelde over zijn goederen wil beschikken en de bewindvoerder geen medewerking wil verlenen, dan kan dit niet zomaar. Het betreft dan immers een dispuut over de onder bewind gestelde goederen. Dit is juist precies de taak van de bewindvoerder.
In het burgerlijk wetboek is geregeld dat de kantonrechter in die gevallen, in het kader van haar toezichthoudende taak, een beslissing neemt. Voor een dergelijk machtigingsverzoek wordt door de RvR geen toevoeging verstrekt. Oftewel: ‘daar verdient een advocaat niks aan.’
Nu begrijp ik ineens waarom de advocaat in de tuchtrechtprocedure voor een kort geding koos. Daar ontvangt hij, van uw en mijn belastinggeld, een toevoeging voor van de RvR. De afhandeling van een machtigingsverzoek door de kantonrechter tijdens een lopend bewind, valt onder het reguliere toezicht. Daarvoor is zelfs geen griffierecht verschuldigd.
Principes worden duur betaald
Wie de uitspraken van de voorzieningenrechter en de RvD en het Hof van Discipline goed bestudeert, ziet direct waarom dit soort procedures door kleinere zelfstandige bewindvoerders niet of nauwelijks gevoerd worden. De hele procedure speelt zich af in een tijdsbestek van zo’n 2 jaar, waarin de advocaat in kwestie ook nog een klacht tegen mij had ingediend bij mijn werkgever. De klant is in november 2015, vlak na het eerste kort geding overleden. Kortom, je hebt er een hoop werk van dat je als bewindvoerder niet betaald krijgt.
De principiële vraag die onder dit hele verhaal ligt is natuurlijk of een advocaat in opdracht van de onderbewindgestelde mag procederen, zonder toestemming van de bewindvoerder (of kantonrechter)? De aanleiding (niet de reden) voor het indienen van de klacht tegen deze advocaat bij de deken van de Orde van Advocaten, was uiteindelijk slechts een factuur voor een eigen bijdrage van € 148,=.
Blijkbaar ben ik een principiële vakidioot en wil ik dit soort dingen graag tot op de bodem uitzoeken. Mede in de hoop dat andere bewindvoerders in de toekomst vaker de moeite zullen nemen om op te staan tegen hulpverleners/advocaten/rechters/gemeenten enz…
Als je tenminste in je recht staat.
Vraag dus altijd aan een advocaat die namens de rechthebbende contact met je opneemt om die € 50,= te claimen die jij eerder geweigerd had te verstrekken: ‘Heeft u eigenlijk wel toestemming van mij om contact met mij op te mogen nemen?’
Wil je meer weten over procederen tijdens het bewind? Dit en vele andere onderwerpen en interessante casuïstiek komen uitgebreid aan de orde in de basisopleiding èn in een aantal PE modules die door mij verzorgd worden in samenwerking met www.praktikos.nl
Voor InCompany trajecten kun je rechtstreeks contact opnemen met Bescherminsgbewind.nl via het formulier op mijn website.
door Schaafsma Taco | 23 aug, 2017 | Column
Toezicht naar eigen inzicht
In de wet (artikel 1:431ev BW) staat eigenlijk helemaal niets over de wijze waarop beschermingsbewind moet worden uitgevoerd door de bewindvoerder, laat staan dat is opgenomen op welke manier de kantonrechter toezicht moet houden.
Gevolg is een grote diversiteit aan individuele kantonrechters die hun eigen specifieke ideeën hebben over de uitvoering. Meestal betreft dit rechters die het sowieso al erg lastig vinden dat er voor hen bepaald wordt hoe zij dienen te beschikken. Dit druist in tegen het idee dat je in individuele zaken op grond van de specifiek in dat dossier van toepassing zijnde feiten en argumenten beschikt. Veel rechters hebben dan ook een broertje dood aan beleid en zien dit als een onwenselijke inbreuk op hun onafhankelijkheid en als een beperking van hun bevoegdheid om los van last en ruggenspraak te kunnen beslissen. En wellicht hebben ze daar een punt.
Sinds 2004 is er door de rechters, bij monde van het LOVCK&T, beleid gemaakt op het gebied van beschermingsbewind. De zogenaamde aanbevelingen Meerderjarigenbewind. Deze worden feitelijk opgesteld door de Expertgroep CBM[1]. In deze aanbevelingen staat, in tegenstelling tot de wet, veel explicieter hoe beschermingsbewind volgens het LOVCK&T dient te worden uitgevoerd. Reden voor het ontstaan van deze aanbevelingen was de groeiende ongelijkheid in de wijze waarop verschillende rechters invulling gaven aan hun toezichthoudende taak. Ondanks de aanbevelingen zijn er altijd rechters en soms hele rechtbanken die afwijken van het beleid, of er hun eigen aanvullende beleid of werkwijze op na houden.
De kantonrechter met zijn glazen bol
Een voorbeeld van afwijkend beleid is het uitspreken van beschermingsbewind voor bepaalde tijd.
Alhoewel de wet de mogelijkheid biedt om een bewindvoerder voor bepaalde tijd te benoemen (artikel 1:435 lid 2 BW) was het tot voor kort vrij ongebruikelijk dat deze mogelijkheid benut werd. Uitsluitend als er vooraf met zekerheid een einddatum is vast te stellen kun je namelijk een einddatum in de toekomst in de beschikking opnemen. Zo ben ik zelf eens bewindvoerder geweest over de eigen woning van een wilsonbekwame rechthebbende (met een handelings- en wilsbekwame partner) gedurende de periode die nodig was om de woning te verkopen. Zodra levering had plaatsgevonden bij de notaris, was het bewind van rechtswege geëindigd. Op deze manier kon de woning van deze in een verpleeghuis opgenomen mevrouw verkocht worden.
Bij de rechtbank Oost Brabant gebruiken ze artikel 1:435 BW echter anders. Steeds vaker krijg ik beschikkingen onder ogen waarin het bewind voor een periode van 5 jaar wordt uitgesproken. Dit terwijl volkomen onduidelijk is in welke financiële situatie de rechthebbende zich over exact 5 jaar bevindt. Dergelijke beschikkingen heb ik nog niet van andere rechtbanken gezien. Blijkbaar kunnen ze in Oost Brabant in de toekomst kijken.
Waarom kiest men in Oost Brabant voor deze werkwijze en waarom is dit onwenselijk en onnodig?
Helaas kan ik niets anders bedenken dan dat er in Oost Brabant een kantonrechter werkt (met blijkbaar voldoende invloed om zijn collega’s te beïnvloeden), die heeft bedacht dat dit een goed idee is. Een kantonrechter misschien die de innerlijke drang voelt om afwijkend gedrag te vertonen. Een buitenbeentje zeg maar.
Verkwisting of geestelijke/lichamelijke beperkingen voor bepaalde tijd
Als schulden/verkwisting de grond is lijkt mij bewind voor bepaalde tijd niet verstandig. Ondanks dat bekend is dat de meeste minnelijke- en/of wettelijke schuldregelingen 3 tot maximaal 5 jaar duren, is niet met zekerheid te zeggen wanneer de schulden opgelost zijn. Het is vrij lastig in te schatten hoe snel na instelling van het bewind een regeling tot stand komt of überhaupt kan worden gestart. Daarnaast kan er van alles misgaan tijdens die 3 lange jaren waarin stabiliteit een vereiste is. Stabiliteit die ook buiten de schuld om van de rechthebbende in gevaar kan komen.
Als het bewind is uitgesproken op grond van geestelijke of lichamelijke beperkingen, is het natuurlijk nog veel lastiger in te schatten hoe lang een bewind noodzakelijk blijft. Sterker nog, dat is onmogelijk, tenzij je in de toekomst kunt kijken.
Andere, betere opties
In 2014 is bij de wetswijziging in de wet (artikel 1:446a BW) opgenomen dat er eens in de 5 jaar, of zoveel eerder als de kantonrechter dat verlangt, een advies moet komen van de bewindvoerder en de rechthebbende over nut en noodzaak van het lopende bewind. Bij deze evaluaties moet worden aangegeven of en waarom een lichtere of zwaardere maatregel wenselijk is.
Nu dit in de wet is opgenomen lijkt de werkwijze van Oost Brabant niet alleen bijzonder, maar ook onnodig en zelfs risicovol. Als je van mening bent dat het bewind in de betreffende zaak eindig moet zijn, waarom dan niet de 5 jaarlijkse evaluaties aangrijpen om dit te beoordelen. Dat maakt deze evaluaties tenminste ook nuttiger.
Als een bewind voor bepaalde tijd wordt uitgesproken zal de bewindvoerder goed moeten vastleggen wanneer het bewind van een klant van rechtswege eindigt. Je zal het maar over het hoofd zien en nog rechthandelingen verrichten waar je achteraf niet meer bevoegd toe bent?
Oftewel, nog meer vastleggen in het dossier. En wat als de periode van 5 jaar is verstreken en iedereen is van mening dat het bewind helemaal niet kan worden beëindigd. Kan het bewind dan toch zomaar doorlopen? De wet laat geen mogelijkheid om het bewind te verlengen als het voor bepaalde tijd is uitgesproken. In artikel 1:449 BW staat dat het bewind eindigt als de tijdsduur waarvoor het is ingesteld verstreken is. Er zal daarom in die gevallen een nieuw verzoekschrift moeten worden ingediend met alle bijbehorende stukken, zoals akkoordverklaringen, enz. Er zal een eindverantwoording moeten worden opgesteld en een nieuwe boedelbeschrijving worden gemaakt.
Nog een keer intakekosten wellicht? Zullen er nogmaals griffiekosten moeten worden voldaan? En wordt daar dan wel bijzondere bijstand voor verstrekt als nodig?
Samengevat:
Beschermingsbewind moet in beginsel altijd worden uitgesproken over alle goederen, voor onbepaalde tijd. Het uitspreken van beschermingsbewind voor bepaalde tijd is alleen verstandig als er met zekerheid een einddatum is vast te stellen. Als achteraf blijkt dat het bewind zou moeten voortduren, is de schade meestal groter. Dus niet meer doen beste kantonrechter in Oost Brabant, voordat andere kantonrechters in Nederland hun glazen bol er ook bij pakken.
[1] CBM staat voor Curatele, Bewind & Mentorschap.
door Schaafsma Taco | 13 jun, 2017 | Column
Af en toe draag ik dossiers over aan andere bewindvoerders of aan klanten die het weer zelf mogen proberen. Ook neem ik zelf wel eens dossiers over van andere bewindvoerders.
Het valt mij op dat er regelmatig professionele bewindvoerders zijn die de eindverantwoording “voor gezien” tekenen in plaats van “voor akkoord”. Maar is dat wel hoe het hoort?
Alhoewel er rechtbanken en bewindvoerders zijn die dit accepteren, is het vooral voor de voormalig bewindvoerder van groot belang dat de eindverantwoording akkoord bevonden wordt. Dit is immers tevens de vrijwaring en decharge van hetgeen die gewezen bewindvoerder heeft gedaan.
Waarom tekenen dan veel professionele bewindvoerders toch “voor gezien”? Gemakzucht, gebrek aan kennis, onzekerheid, angst om verantwoordelijkheid te nemen? Zeg het maar.
Zojuist sprak ik weer een bewindvoerder die zich er gemakkelijk vanaf probeerde te maken en “voor gezien” had getekend. Toen ik vroeg waarom, was zijn antwoord: ”Dat doen we altijd zo”. Nu ben ik de beroerdste niet en antwoordde natuurlijk direct: “Dan doet u het altijd al verkeerd en doet u het nu maar anders”. Niet handig, want van een gesprek was geen sprake meer. (Leermomentje voor mij)
Er zijn maar 2 smaken. Er wordt getekend voor akkoord, of er wordt niet getekend.
Hoe dan wel?
Zoals ik al aan gaf is voor de vertrekkend bewindvoerder van groot belang dat zijn eindverslag voor akkoord getekend wordt.
De werkwijze is dan als volgt:
- De gewezen bewindvoerder stelt een eindverantwoording op die onder normale omstandigheden tevens geldt als boedelbeschrijving van de opvolgend bewindvoerder.
- De opvolgend bewindvoerder bestudeert de gegevens en stelt eventueel vragen als er onduidelijkheden of onjuistheden in staan.
- De gewezen bewindvoerder wordt in gelegenheid gesteld, inzage te geven, onduidelijkheden weg te nemen en onjuistheden te weerleggen.
- De opvolgend bewindvoerder kan hiermee genoegen nemen en tekent alsnog voor akkoord, of hij neemt geen genoegen met de uitleg van de gewezen bewindvoerder en tekent niet.
- In dat laatste geval wordt de eindrekening naar de rechtbank gestuurd en zal er een zitting moeten worden gepland, waarin alsnog de stoelendans vanaf punt 2 overnieuw gedaan zal moeten worden.
In de meeste gevallen speelt natuurlijk de wilsbekwame rechthebbende ook nog een rol.
Conclusie:
Een bewindvoerder die een bereidverklaring afgeeft voor overname van een bewind van een andere bewindvoerder, moet zich vooraf bewust zijn van het gegeven dat daarbij de taak hoort om de eindrekening en verantwoording van de vorige bewindvoerder te controleren. Hij dient de moeite te nemen zich, indien nodig, te verdiepen in het dossier. Als je daar geen zin in hebt, dan moet je dus geen bereidverklaring afgeven.
Heb je een vermoeden van fraude of schade door de gewezen bewindvoerder, dan moet je je daar sowieso in verdiepen. De gewezen bewindvoerder is dan namelijk aansprakelijk en jij zal dat als opvolgend bewindvoerder moeten verhalen.
Teken dus gewoon voor akkoord, of niet!
Akkoord?
door Schaafsma Taco | 11 jun, 2017 | Column
Banken en beschermingsbewind
Over het onderwerp banken kan de gemiddelde bewindvoerder wel een boek schrijven. De gemiddelde bank waarschijnlijk ook over bewindvoerders, maar goed.
Banken en bewindvoerders hebben overigens ook iets gemeen. Ze worden beide geteisterd door (terecht- of onterechte) negatieve beeldvorming in de media en gaan als gevolg daarvan gebukt onder steeds verdergaande regelgeving, bureaucratie en kwaliteitscontroles. Hoe onvermijdelijk en geheel terecht deze maatregelen ook zijn, we moeten bewaken of controle nog opweegt tegen de tijd, kosten en effectiviteit van deze regels. Daarnaast moet de effectiviteit van deze kwaliteitseisen periodiek getoetst worden. Maar door wie?
We moeten oppassen dat er geen cultuur ontstaat waarin het maken van fouten wordt afgestraft en het verdoezelen van fouten op de loer ligt. Een cultuur van indekken tegen mogelijke fouten in plaats van het ontwikkelen van vaardigheden om fouten op te lossen. Het woord “schijnveiligheid” komt regelmatig bij mij op tijdens mijn werk. Begrijp mij goed. Niet tijdens de uitvoering van werkzaamheden in het belang van de rechthebbende (of cliënt), maar tijdens de besteding van (teveel) tijd aan het uitleggen aan derden welke regels er allemaal zijn. Iedereen benadert de zaken vanuit zijn/haar eigen invalshoek, maar het is slechts weinigen gegeven om het geheel te overzien en te begrijpen. Waarbij ik direct opmerk dat ook ik regelmatig het spoor volledig bijster ben en er in discussies met andere betrokken partijen niet meer uit kom.
Vervelende is echter dat ik als bewindvoerder van deze partijen wel afhankelijk ben voor de correcte uitvoering van mijn taken. Als ik het heb over “partijen” dan doel ik hierbij o.a. op branche- en beroepsorganisaties, gemeenten, rechtbanken en ook banken.
Maar goed, deze column gaat eigenlijk over banken. De overige genoemde organisaties komen in volgende columns vast nog wel eens aan de beurt.
De casus
Afgelopen week had ik het genoegen om contact te mogen hebben met bank A.
Het betrof eigenlijk een heel eenvoudige zaak, maar ik heb gemerkt dat alles wat afwijkt van het “normale” al snel te ingewikkeld is. Niet alleen voor banken.
Een zeer vermogende cliënt, wiens goederen “normaal” onder bewind waren gesteld, omdat er sprake is van niet aangeboren hersenletsel, mocht zelf weer van de kantonrechter over zijn loon/uitkering beschikken. Er kwam dus een nieuwe beschikking waarin (vanaf datum beschikking) alleen nog het vermogen én de inkomsten uit dat vermogen onder bewind staan.
Het liquide vermogen van rechthebbende stond op een rekening bij bank B én was ondergebracht in een onroerend goed portefeuille. De beheer- en zakgeldrekening (die vanaf datum beschikking dus niet meer tot het onder bewind gesteld vermogen behoren) waren ondergebracht bij bank A.
Bank A wordt door de bewindvoerder op de hoogte gebracht van de wijziging van de reikwijdte van het bewind en verzocht om rechthebbende weer volledig zeggenschap over de beheer- en zakgeldrekening te geven. Bank A weigert dit echter. Zucht……….
Nadat eerst schriftelijk een verzoek is ingediend dat niet in behandeling werd genomen, ontstaat de volgende mailwisseling. Hopelijk hebben andere bewindvoerders baat bij het lezen van de mailwisseling. Soms moet je blijkbaar je spierballen even laten zien om beweging te forceren.
Bewindvoerder:
Wij zijn ontslagen als bewindvoerder over een deel van de goederen van cliënt X. Dit heeft tot gevolg dat wij geen bewindvoerder meer zijn over de bankrekeningen bij uw bank.
Ik verzoek u de beperkingen als gevolg van het bewind van de rekeningnummers bij uw bank op te heffen. Omdat hiervoor geen formulier te vinden is op uw website doe ik u dit verzoek per mail toekomen.
Bank A:
Wij hebben uw e-mail ontvangen inzake de wijziging in de beschikking.
Uit de beschikking blijkt dat er een onderbewindstelling blijft bestaan over het vermogen en de inkomsten uit het vermogen. De aanwezige rekeningen zijn vermogen en de rente die wordt uitgekeerd over deze rekeningen zijn inkomsten uit vermogen.
Dit houdt in dat de onderbewindstelling bij ons waar cliënt rekeningen aanhoudt ook blijft bestaan.
Wij zullen daarom geen wijzigingen doorvoeren.
Bewindvoerder:
De rekeningen bij Bank A van rechthebbende zijn rekeningen waarvan de vaste lasten worden betaald en waarop het reguliere inkomen binnen komt. In tegenstelling tot hetgeen u stelt in uw mail betreft dit niet het vermogen van rechthebbende.
Het vermogen van rechthebbende is namelijk ondergebracht in onroerend goed en op een vermogensrekening bij bank B en niet bij uw bank.
Derhalve is uw “mening” over wat wél en niet onder het vermogen van rechthebbende valt onjuist en weinig relevant. Dit bepalen wij als bewindvoerder immers, samen met de wilsbekwame rechthebbende of de kantonrechter. U bent hierin geen partij, met alle respect.
Stel dat u wel gelijk zou hebben, dan geldt alsnog dat de wet van toepassing is en daarin staat (artikel 1:438 BW) dat rechthebbende slechts met toestemming van zijn bewindvoerder over zijn onder bewind gestelde goederen kan beschikken.
Dus mocht u nog niet overtuigd zijn van, en geen gehoor willen geven aan ons verzoek om rechthebbende weer volledige zeggenschap te geven over bovengenoemde rekeningen, dan geef ik hierbij in mijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van rechthebbende, toestemming aan hem om over de rekeningen te mogen beschikken alsof hij volledig handelingsbevoegd is. Waarmee alsnog mijns inziens elke belemmering om aan ons verzoek gehoor te geven weggenomen zou moeten zijn.
Ik ga er dan ook van uit dat u één en ander in orde maakt en alsnog z.s.m. gehoor geeft aan ons verzoek.
Bank A:
Wij hebben de casus voorgelegd aan onze jurist om zeker te weten dat wij handelen conform de uitspraak van de rechtbank. Wij mogen alleen handelen op basis van de beschikking van de kantonrechter. Uit de beschikking wordt niet duidelijk wat wordt verstaan onder het vermogen. Wel verwijst de kantonrechter naar een mede door u verzonden brief. Graag ontvangen wij deze brief, zodat wij kunnen zien op welke informatie de kantonrechter zich gebaseerd heeft.
De voornoemde brief geeft ons hopelijk de duidelijkheid over wat de kantonrechter heeft verstaan onder het vermogen. Wanneer dit het geval is kunnen wij handelen conform de beschikking van de kantonrechter.
Bewindvoerder:
Deze informatie is voor de uitvoering van de opdracht niet relevant. Nogmaals. De bewindvoerder bepaalt samen met de wilsbekwame rechthebbende hoe uitvoering wordt gegeven aan het bewind, los van wat volgens u wel- dan niet onder het bewind valt.
U loopt geen enkel risico zolang u in opdracht van de bewindvoerder handelt. Sterker nog. Mocht u in opdracht van mij iets doen wat niet klopt, dan is de bewindvoerder hiervoor aansprakelijk en niet u.
Om rechthebbende niet de dupe te laten worden van deze al veel te lang durende discussie, zal ik een advocaat benaderen om een kort geding te starten. Dit heb ik inmiddels gedaan.
Mocht ik uiterlijk vandaag voor 17:00 uur geen bevestiging van u hebben ontvangen dat u de opdracht heeft uitgevoerd, dan zal ik u z.s.m. op een door de voorzieningenrechter te bepalen tijdstip in kort geding betrekken.
Een afschrift van dit bericht heb ik naar de advocaat en de wilsbekwame rechthebbende verzonden.
Bank A:
Bedankt voor uw e-mail.
In overleg met onze juridische afdeling gaan wij het bewind opheffen. U krijgt hier geen bevestigingsbrief van. De onderbewindgestelde wordt door ons op de hoogte gebracht van het einde bewind.
Oftewel: Eind goed, al goed.